MOTIE:

Datum: 9 juli 2019

Indiener: Maarten Kersten

Onderwerp: Handelingsperspectief Energietransitie

Status: Aangenomen

Voor: Partij Sleutelstad, D66, GL, PvdA,  SP en PvdD (29)

Tegen: VVD, CDA, ChristenUnie (10)

De raad van de gemeente Leiden in vergadering bijeen d.d. 9 juli 2020;

Gehoord de beraadslaging,

Overwegende:

  • dat de betrokkenheid van lokale Leidse initiatieven in de energietransitie cruciaal is voor de ontwikkeling en verbreding van het draagvlak
  • dat het draagvlak voor de energietransitie is gegroeid maar desondanks kwetsbaar blijft
  • dat dit draagvlak bijvoorbeeld opeens kan wankelen ten gevolge van nieuwe ontwikkelingen (voorbeeld: uit de “mode” raken van biomassa) of twijfels over al gestarte projecten (voorbeeld: de warmterotonde vanuit de Rotterdamse haven), onzekerheid over de betaalbaarheid, de participatiemogelijkheden of al dan niet (goed) handelen door lokale, provinciale en landelijke overheid

Constaterende:

  • dat het college vooral inzet op de samenwerking bij, de ontwikkeling en vervolgens uitbreiding van pilots op kleine schaal, dat zij in dat verband stelt dat zij “mogelijk” zelf ook aansluit bij particuliere initiatieven
  • dat daarbij gebrek aan draagvlak bij belangenhouders een reëel afbreukrisico is
  • dat met het oog op het creëren van draagvlak, belangenhouders behoefte hebben aan duidelijkheid over participatie, rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in
    de energietransitie
  • dat het raadsvoorstel weliswaar een goede richting aangeeft maar nog te vrijblijvend is

Roept het college op:

  • om passende vormen van samenwerking tussen gemeente en belangenhouders in particuliere initiatieven, waaronder het sluiten van Green Deals, niet slechts “mogelijk” maar daadwerkelijk en
    concreet met spoed en voorrang uit te werken en te implementeren
  • en dit nu toe te zeggen

en gaat over tot de orde van de dag.

 

Maarten Kersten, Partij Sleutelstad

Toelichting:
Per artikel 10, lid 4 van de participatie- en inspraakverordening kunnen publieksinitiatieven* afgewezen worden door het college op basis van een aantal relatieve weigeringsgronden: strijdigheid met het algemeen belang, onvoldoende draagvlak, discriminatie** en onhaalbaarheid. Dit zijn in meer of mindere mate subjectieve gronden. De initiatieven die op basis hiervan worden afgewezen kunnen per artikel 10, lid 6 niet meer inhoudelijk worden behandeld door de raad(1).

Dit is wat ons betreft een slechte zaak. Het politiek primaat ligt bij de raad; zij zou over besluiten die binnen haar bevoegdheden liggen het laatste woord moeten hebben. Daarom stellen wij voor dat initiatieven die om deze subjectieve gronden worden geweigerd, alsnog worden doorgestuurd (zoals in de oude verordening burgerinitiatief). De raad kan dan – met advies van het college – een finaal
oordeel vellen over de wenselijkheid en haalbaarheid van een publieksinitiatief, zoals ook in de oude situatie het geval was.

Naast de hierboven genoemde subjectieve gronden, bevat lid 4 ook de weigeringsgrond strijdigheid met de wet. Om te voorkomen dat door dit amendement publieksinitiatieven waarvan de doelstellingen
waarschijnlijk strijdig zijn met de wet alsnog doorgestuurd zouden worden naar de raad, wordt deze weigeringsgrond naar lid 5 verplaats (waarin de absolute weigeringsgronden worden genoemd).

N.B. Dit amendement heeft geen effect op weigering van initiatieven die buiten de bevoegdheden van de gemeente of de raad vallen. Deze worden op basis van de absolute weigeringsgronden in artikel 10, lid 5 geweigerd.

 

1) Wel worden ze ter kennisgave naar de raad gestuurd.

* Bij wijziging besluitpunt RV 19.0037 (amendement 19.0037/01) betreft dit de term burgerinitiatieven.

** Het is niet altijd mogelijk om objectief vast te stellen dat bij een publieksinitiatief sprake is van discriminatie, omdat dit ten dele afhankelijk is van de exacte definitie en politieke afwegingen. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een publieksinitiatief verzoekt om invoering van een verbod op religieuze
symbolen bij overheidsorganisaties (zowel politieke partijen als rechtscolleges oordelen verschillend of hier sprake is van discriminatie). Wat ons betreft zou het juridische oordeel bij de rechter moeten liggen en het politieke eindoordeel bij de raad. Hierbij is het dus een verantwoordelijkheid van de raad om een harde lijn te trekken tegen discriminatie bij publieksinitiatieven, zoals zij dat ook doet bij
initiatiefvoorstellen uit haar eigen midden.